Als er in de jaren vijftig in omliggende plaatsen zoals Elten, ‘s-Heerenbergh en Didam carnaval werd gevierd, verzonk heel Beek in gebed – het veertig – urengebed – alsof hier moest worden goed – gebeden wat op het zelfde moment elders aan de zonden werd begaan. Terwijl de hele wereld carnaval vierde, ging Beek naar de kerk.
Het was dan ook geen wonder dat, toen de vooruitgang in de vorm van carnaval ook in Beek niet meer was tegen te houden. Het vond zijn weg via een comité dat zich voornamelijk wijdde aan goede doelen. Dat comité luisterde naar de schone naam “Comité van de Ouden van Dagen”. Dit comité hield zich bezig met het jaarlijks organiseren van een tocht voor bejaarden. Het handje vol autobezitters dat Beek telde, reed de oudjes op een sukkeldraf door de Achterhoekse dreven. De historie vermeldt nu dat die jaarlijkse tocht financieel in gevaar kwam door de invoering van de AOW, een oorzakelijk verband van dingen waar we nog eens goed over moeten nadenken. Duidelijk was in ieder geval dat één van de voorvaderen van de Beekse “Dösvlègels” de oude Willem Drees was. De man die de AOW invoerde als fanatiek geheelonthouder en hij zou met deze wetenschap niet blij zijn geweest. De voorzitter van het comité, de heer Harrie Spliethof, schreef een vergadering uit, waarop behalve het bestuur ook de chauffeurs van de auto’s waren uitgenodigd. Het werd een historische vergadering, al bleek dat pas later.
Plaats van handeling; hotel de Roos
Tijd; 21 januari 1959
Harrie Spiethof had wat voorbereidend denkwerk verricht. Hij lanceerde het idee om de jaarlijkse balavond “een carnavalistisch tintje”te geven, en zelfs een carnavalscomité in het leven te roepen. Het voorstel viel in zeer vruchtbare aarde: bestuur en chauffeurs gingen meteen aan het werk. Dat moest ook wel, want op 1 februari was de balavond gepland. Tussen de oprichtingsvergadering en het eerste carnavalsfeest lag dus zegge en schrijve één week: althans deze vooruitgang kwam in Beek niet te voet. Beek mag dan tot 1959 geen carnaval hebben gekend, er waren wel individuele Bekenaren die bekend waren met het verschijnsel. Uit de notulen van de oprichtingsvergadering kunnen we opmaken dat het “Comité van de Ouden van Dagen” er weet van had dat de carnavalsvereniging een naam moet hebben, en een prins, en een raad van elf. Kennelijk was niet iedereen in de voorgaande jaren tijdens carnaval veertig uur in gebed verzonken geweest. Elten hoorde nog bij Nederland, en alleen iemand die klapwiekte van de drank, slaagde erin bij oude dames Reijers tegen de slagboom te lopen. Menige inwoner van Beek, zo mag worden verondersteld, heeft de als godvruchtige bedoelde uren elders in de drank gesmoord.
De naam “De Dösvlègels” werd tijdens de oprichtingsvergadring bedacht. Geestelijke vader van de naam is Gradus Hendricksen. Uit erkentelijkheid voor diens creativiteit werd besloten de eerst prins met de naam Prins Gradus op te sieren – een merkwaardige naam voor iemand die even later Jacques de Vilder bleek te heten. Staande de vergadering benoemde Prins Gradus de heren Rein Putman en Harry Clerx tot zijn adjudanten en de dansmarietjes waren Diny Hansen en Truus Putman. De vergadering besluit de chauffeurs de opdracht te geven een Raad van Elf te kiezen.