22 jarig bestaan

1981 De goede inborst van Dorus den 1ste

Citaat: “Mogen onze carnavalsdagen dan ook in ons bewerken, dat wij in het gewone leven van alledag elkaar verstaan, met elkaar de humor van het leven in te zien en de mooie kanten ervan; mogen deze carnavalsdagen ons versterken en verrijken in onze onderlinge samenleving en saamhorigheid.”

22-jaar-prins-dorus-den-eerste-theo-gerritsen-1980
Prins Dorus den I (Theo Gerritsen)

Dit is een citaat uit het carnavalsboekje van 1980. U mag drie keer raden wie dat heeft geschreven. Nou ja, ik verklap een ding: het was niet de Prins carnaval van 1980, Prins Dorus den I (Theo Gerritsen), die deze woorden sprak. Ook geen van zijn twee adjudanten, Teun de Ruiter en Jan de Jong, sprak zo roerend. En uit het blik dansmarietjes kwam geen geluid, er stak uitsluitend het beenwerk van Margo Goorman en Annette Tiemessen uit. Hun gemeenschappelijke taal was aanmerkelijk minder zalvend, en veel korter en krachtiger: “Geef mij maar ’n neut”.
Prins Dorus zou twee jaar regeren, in 1980 en 1981. Hij is de laatste die dat in Beek presteerde. Hoewel, presteren is het juiste woord niet. Het is niet de eigen verdienste van Dorus dat hij twee jaar achtereen Prins Carnaval was, dat geeft Dorus zelf toe. De voor 1981 gekozen Prins Carnaval moest zich wegens familie omstandigheden terugtrekken. Het bestuur van De Dösvlègels drong er toen bij Dorus op aan nog een keer prins te zijn. Men kent de goede inborst van Theo Gerritsen. Hij deed het, maar hij is er eerlijk over: het eerste jaar was mooier dan het tweede.

Terwijl in dat tweede jaar toch het 22-jarig jubileum gevierd werd, en het 11-jarig bestaan van de dansgarde. Bij zulke getallen past de leus van 1981: “Wi’j holden um deur”. De adjudanten van Dorus wisselden wel: het werden Hans Putman en Jo Opsteegh, over de dansmarietjes bestond verwarring. De echte waren Inge Dronkens (what’s in a name?) en Gerda Hermsen. Maar er scharrelden in Beek ook nog twee onechte dansmarietjes rand, twee die te dik bevonden waren om voor echt door te gaan. We zullen hun namen hier met de lietdesmantel der initialen bedekken: M.H. en M.t.H. Ze scharrelden net zo lang totdat ze als dansmarietjes onderdak vonden bij een plotseling optredende, concurrerende carnvalsverenging de “Heuvellanders” .Het schijnt er daar wat log aan toe gegaan te zijn.

De oprichting van een alternatieve carnavalsvereniging bleek niettemin een teken aan de wand. De jaren zeventig waren voor de Dösvlègels de vette jaren geweest. Maar her en der in de omgeving staken nieuwe carnavalsverenigingen de kop op. De toeloop naar Beek werd minder, de vereniging inde niet meer zoveel, de Gildetent begon tijdens de carnavalsavonden lege plekken te tonen, ’t Heuveltje kwam met een eigen prins (en dansmarietjes waar niemand omheen kon).

Er moest wat gebeuren. Je kunt als 22-jarige weliswaar heel mooi sterven, maar dood is dood. In 1982 nam het bestuur dan ook een moeilijke beslissing. De Dösvlègels zouden verkassen: ze gingen naar ’t Heuveltje. Dat garandeerde een vast inkomen en een betere accommodatie. De “Heuvellanders” was maar een heel kort leven beschoren geweest, al hadden ze dan over twee lekkere dikkertjes de beschikking gehad.

(tekst en foto zijn afkomstig uit het jubileumboekje 33 jaar)